Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen of meer informatie bekijken.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen. Bekijk meer informatie.

in een ander leven

was ik voetvolk, muilezel, soldaat, wasvrouw

was ik rebels en werd gestraft

ik was een leerling van een filosoof

kind van een moedig ras

ik was thuis in het bos dat doorkliefd werd door water

dat een enkeling angstig betrad

op zoek naar geliefden, rijkdom, parels

waanzinnig werden ze van de stroom

dachten dat de boot hen naar de duivel dreef

bosgeest die mijn goddelijke orde was

ik was een boom met slangen als takken

bliksem als haren, messen als manen

ik stond majestueus, eeuwenoud, oer en midden in het bos

hoog en omringd werd ik door zon

sliep met mijn jachtmes onder mijn jas

sliep gevaarlijk in de holle bast

een geheim

een bron

in een ander leven

was ik koning op een hoge troon, een tiran

over mij gingen verhalen rond

ik zou machtsbelust zijn, grof en gulzig, seksverslaafd

lui ook, nergens kwam wat van

was ik wel mens, vroeg men zich af

zo beestachtig spartelde ik in mijn eigen modder

liet mensen verhongeren voor de lol

aan mijn eettafels bloedden gasten dood

ik sloot me soms maandenlang op

liet medicatie staan, kwam mijn bed niet uit

tekende angstdromen op papyrusrollen

versneed ze, at ze op

wanhopig probeerden lakeien mijn heilig lichaam te wassen

mijn lichaam dat hen door god gegeven was

voor kwaad te behoeden

toegewijd knielden ze als muizen aan mijn voeten

kusten de korsten van mijn nagels af

maar ik wilde omhuld door vuil en aarde zijn ik wilde

olie op mijn blote schouders

ik wilde zout water in mijn open wonden sneeuw eten voor de dorst

vlees gekneed bot gebroken

mezelf beklimmen en onttronen ik wilde schorem zijn

deed niets dan dagdromen

ik werd een koning omdat ik dat besloten had

*

als een piraat sneed ik mij naar boven

en toen ik boven was, me verveelde, eenzaam en verzadigd was

schoongespoeld en afgespoten

verliet ik naakt mijn angstig volk

zoals alleen een vorst dat kan

in een ander leven

was ik een boer een koopman een slinkse danseres

ik dronk palmwijn met mijn meisjes

schoot steegjes in en uit in een overspoelde stad

aan peper, goud en drugsfanaten

vertelde ik vele verhalen

ik kon niet lezen, schrijven

werd verguisd vergeten genegeerd en toch

ik vormde geschiedenis brak de lijn en dwong ‘m rond

ik deed dat met mijn open mond

in een ander leven sprak ik goden

zag ze stampen door de achterbuurt

bergbeklimmers, rivierwassers

ik zag ze zilveren kogels in geweren drukken

met een glimlach een glimmende lach

ik heb ze aangekeken vastgepakt

ik kuste ze wakker en bij zinnen

ik heb ze bij hun naam genoemd

mij hebben ze bedankt

in een ander leven ging het me goed af

ik begreep het koord waarop ik danste

dat ging veel beter dan nu

mijn minnaren en minnaressen

waren elkaars beste vrienden

deelden bedden borden schoenen

stemden outfits op elkaar af

ik kocht een bed voor mijn moeder

met gordijnen om het frame, het was een goede tijd

de zon stond altijd laag

vogels floten wild

geen bloem werd vergeten door de bij

everzwijnen meldden zich vrijwillig aan als offer

van hun slagtanden maakten we dromenvangers

die hingen voor het open raam

als dat niet hielp bleven we samen wakker

we werkten hard

en sliepen diep

en neurieden gefocust

als het oogsttijd was

*

iedereen had elkaar nodig

slachting en verdeling

we aten alles, zelfs de haren

niemand kwam iets tekort

ik geloof in het bos

waar men verdwaald in raakt en niemand uitkomt

ik geloof ook in de stad

ik geloof in akkers en steppes, geloof heilig in zandbakken

maar waar zijn de landschappen waar ik van droom?

waar zijn de gebouwen

en ruïnes van gebouwen

soms ruik ik hun geur in de resten in het stof

hoor ik je naam in een vallend blad

soms hoor ik oude talen

maar ik zie nooit de herkomst

wortel van een oude droom

als een woord een penseelstreek is

is het portret dan een roman

zijn de krijgspatronen

tatoeages dan en wie is verantwoordelijk

voor al mijn tijgerstrepen

de littekens op mijn arm

wie ben ik als jij mijn naam uitspelt op je gestolen canvas

in een ander leven was ik iemand

maar wie ben ik hier dan?

ik probeer je te vertellen dat ik iemand ben of was

net zoals mijn vader

moeder grootvader oudtante

ik wil niet genoemd worden

geef me je tong geef me

geef me een vingertop een tong

ik schrijf me zelf op tegen je wang

leg kaarten grijp mijn lot bij de strot

keer de schildpad op de bolling van zijn schild

en draai hem rond

ik zeg je dat ik iemand was

ik iemand was

ik zit hier met de rekening

zwart op wit in mijn handen

leef al jaren op rantsoen

mediteer elke dag

heb pistolen afgevuurd

op doel geschoten

en dit leven dan, dit leven?

ik ben niet van plan te sterven

(knoop dat in je oren)

als ik dorst heb drink ik, al is het bloed

alles smaakt voor mij naar wijn

ik ben van plan te leven

te leven met een volle buik

waar ik de wereld op kan tekenen

en de wereld die ik baarde, ik trok haar van tussen mijn benen

ik zal op mijn rug liggen met mijn navel naar de zon

ik baarde de wereld en kreeg daar mijn tong voor terug

ik heb mijn tanden in mijn lot gezet

nooit geef ik op

ik doe mijn lippenstift op

verf mijn handpalm blauw en druk die op mijn borst

ik maak me klaar

dus jij ook

ik heb geduld in dit leven

ik leef al jaren op rantsoen